Over Mijn Lijken
TW: neem de titel letterlijk, want dat is precies waar het over gaat. Waarheidsgehalte: 100%
‘Wat als ik de geur niet trek?’
Dat vroeg ik aan mijn kersverse echtgenoot. Ik had nog maar één keer een overledene gezien. En die was fris gewassen en gebalsemd en lag keurig gekleed met de haren netjes gekamd in een mooie kist. Heel verdrietig, maar niet eng. “Wat doe je dan met het lijk?” vroeg ik aan mijn man. “Wat is balsemen precies?” “Gaat het lichaam dan nooit stinken?” “Moet je wel eens kokhalzen terwijl er familie bij is?” Ik had zoveel vragen en de meesten daarvan gingen over geur. Wat als ik zo erg schrik van de geur van ontbinding dat ik niets meer met de dood te maken wil hebben? Wat lastig zou zijn, want mijn man was uitvaartondernemer. En ik was niks, behalve failliet door een mislukte bedrijfsovername. Ik moest geld zien te verdienen en hij had hulp nodig. Makkelijke keuze.
Hij nam me mee om te leren. Ik had de koelcel al eerder verkend, maar die was toen leeg. Nu niet. Een brancard met een wit laken er overheen. Een menselijke vorm daartussen. De brancard was in hoogte verstelbaar, de roestvrijstalen tafel in de verzorgingsruimte ook. Het was daarom makkelijk om het lichaam over te tillen op de tafel. Kwestie van rustig schuiven. Ik vond het niet akelig dat de dode man koud aanvoelde. Eerder logisch. En alles wat daarop volgde vond ik ook logisch. De pyjama van het verzorgingstehuis uittrekken, de incontinentieluier afdoen. Eigenlijk rook alles zoals het zou moeten ruiken. Zweet naar zweet, poep naar poep, vet haar naar muf.
Ik leerde hoe ik een lichaam moest wassen en aankleden zonder dat het me zelf veel kracht kostte. En zo veranderde dat lichaam weer in een meneer. Maar de mond stond nog open en op het aanrecht stond een doosje met zijn kunstgebit. Dat gebit werd op zijn plek gestopt en toen leerde ik hoe de mond gesloten werd. Met naald en draad werd de onderkaak netjes vastgeknoopt aan de bovenkaak, onderhuids. Het resultaat was prachtig en nagenoeg onzichtbaar. Het fascineerde me enorm. Want nu was meneer veranderd in een heer en al had het leven hem verlaten, zijn waardigheid had hij terug.
Daarna ging het snel,
want het was druk. Ik maakte soms lange dagen omdat er heel wat werd gestorven en opvallend vaak buiten kantoortijden. Maar ik leerde graag. Wassen, aankleden, make-up, nagels en haren verzorgen. Verschillende lichamen behandelen met verschillende methodes. Lijkstijfheid opheffen door de ledematen voorzichtig te bewegen. Niet door botten te breken. Dat is een regelrechte leugen, mocht je ooit gehoord hebben dat dat gebeurt. Oude lijven, jonge lichamen. Kinderen en doodgeborenen, zelfmoord, ziekte en verkeersslachtoffers. Wondverzorging, huid hechten, restaureren en uiteindelijk ook balsemen. Maar dat laatste is een verhaal dat ik apart vertel. (Zie ‘Six Feet Under Rose’).
En ja, af en toe zat er een lichaam tussen dat al in verre staat van ontbinding was. Gevonden tussen het riet langs een oever. Of pas opgemerkt toen de brievenbus wel heel erg uitpuilde. Dat stonk, ja natuurlijk stonk dat. En soms was de geur zo scherp dat deze met gemak door een hermetisch afgesloten medische doodskist kon snijden. Zelfs wanneer het stoffelijk overschot diep ingevroren was. Letterlijk adembenemend. Maar nooit akelig.
Honderden lichamen gaf ik hun waardigheid terug. Er was zoveel te doen, maar ik vond altijd kalmte in de dood. De doden hebben geen mening, verlangen niets van je en zijn wat ze zijn. Dood. Overduidelijk en onweerlegbaar.
Waarschijnlijk heb ik ook wel eens een moordenaar of misdadiger verzorgd, maar ik deed voor elk lichaam mijn uiterste best. Ik had het recht niet om te oordelen. En het is waar wat ze zeggen; in de dood is echt iedereen gelijk.